(Sokuta, Gambia, km 10471)
We slapen onder een baobab. Hij lijkt nog het meest op de Enten uit de Lord of the rings-films. Levende bomen.
De vlakte om ons heen is leeg en stil. Bergjes van zout, iets verderop het water. Een paar krekels zingen alleen voor ons.
In de verte klinken trommels, er is feest in het dichtstbijzijnde dorp, zoals zo vaak. De griot, de verhalenverteller, slaat op de tamtam. Bombombom. Ilco en ik dansen onder de baoboab.
Ze zeggen dat een vertoornde god de baobabs in een ver verleden woedend uitrukte en ondersteboven terug smeet, de takken boven ons zijn dus eigenlijk de wortels.
Ze zeggen ook dat onder baobabs vroeger de griots werden begraven en dat hebben we zelf gezien: de schedels rolden er nog uit. Elk dorp heeft wel zijn eigen, speciale baobab die heilig is. Daar komt de priesteres om geitenbloed te offeren. Ze gooit het zo de holte van de boom in, terwijl ook de dorpelingen dansen onder de boom.
Overdag zien we oude vrouwtjes langs de weg met apenbroodpasta (van de baoboab dus), die je op je huid kan smeren als je ergens een infectie hebt.
Maar Bloem en Chaia zijn vooral dol op de baobab omdat je er zo goed in kunt klimmen. Er is hier zelfs een klimpark dat Accrobaobab heet waar je langs lange lijnen van boom naar boom roetsjt.
kwade geesten
Afrika. Het klopt, het zingt, het beweegt aan alle kanten.
We zijn beland bij een feest met vreemde dansers. Mannen, van top tot teen gehuld in fluorescerende franje en schelpen, hun gezicht leeuwachtig beschilderd, maken kinderen aan het schrikken. Ik denk dat ze de kwade geesten uitbeelden waar veel mensen hier in geloven. De dansers stampen door het zand, rollen met hun ogen en bewegen wild hun kruis. Kleine meisjes, vaak jonger nog dan Bloem en Chaia, dansen schaamteloos terug (onze eigen dochters zitten er maar keurigjes bij). De piepjonge moeders, voor de gelegenheid glinsterend opgedoft, gillen het uit. De dans wordt steeds wilder, er zijn wel acht trommelaars en we zien nu ook dansers die als vrouwen zijn verkleed. Ze dragen lange paarse en roze jurken en proberen de leeuw-mannen uit te dagen. Het publiek joelt, de leeuwen sleuren diverse vrouwen mee, er wordt met water gegooid. Nu kan bijna niemand meer blijven zitten. Banken vallen om, de trommelaars en de dansers zijn èèn. Zelfs onze blonde dochters komen eindelijk in de ban.
Er klinkt een laatste roffel – en dan is het ook ineens afgelopen. Het lijkt wel het leven zelf.
Gambia
Van Senegal naar Gambia. Het lijkt zo’n klein eindje maar de weg (als die er al is) zit vol enorme gaten en modderpoelen. Bovendien steekt er van alles over: ezels, paarden, koeien, geiten, biggetjes, stieren, paardenwagens, hanen, kippen, zwerfhonden. De boot over de Gambiarivier blijft, met ons en de auto erop, eideloos ronddobberen omdat het water te laag staat. Zo komen we uiteindelijk toch nog in het pikkedonker in Gambia aan. Een nieuw land, het negende inmiddels. En de eerste tienduizend kilometer zijn gepasseerd!