(Tofo, km 28844 )Toen we ons huis in Durgerdam verkochten en het allerbelangrijkste inpakten om twee jaar met Zeerover op reis te gaan, zag ik er vooral tegenop om alle feesten te moeten missen. Zoals Sint Maarten. Oma’s, vriendinnen, kinderen uit de stad – ze kwamen allemaal bij ons. Ik maakte een enorme pan erwtensoep of bruine bonen en ik bakte koekjes die we versierden om uit te delen aan de kinderen die met hun lampion voor onze deur liedjes kwamen zingen. Ik stak kaarsen aan in de vensterbank, maakte worst warm en dronk een paar borreltjes bij onze onvolprezen buurman Ton. Hoe moest dat in Afrika?
Het eerste wonder is dat ik het niet meer erg vind. “Ach, het is morgen Sint Maarten,” zeg ik alleen maar. Het tweede wonder komt van onze drie dochters. Ineens gaan ze in de weer met zaklantaarns, knuffelbeesten en zelfs Dunya’s roze zwempakje. Het resultaat is verbijsterend. In de pikdonkere nacht aan het verlaten strand (geen maan en geen elektriciteit) branden ineens drie betoverende lampions. Ik sta bij de voordeur van het hutje, met een inderhaast bij het tankstation gekochte zak snoep, Ilco speelt bij de achterdeur buurman Ton: “Zo, rotkinderen, zing dan eens. Of kunnen jullie dat niet meer?” Dunya heeft in razend tempo een heel repertoire Sint Maartenliedjes van haar zussen geleerd en zingt dwars door alles heen.
“Wat was het leuk he?” zegt Bloem vlak voor ze gaat slapen.
Walvishaai
Mozambique is, in de woorden van Bob Dylan “magic in a magical land”. De lucht is altijd blauw, het water van de oceaan is warm, er zijn meer palmbomen dan in welke tropische oase ook. Op het strand verkopen de vissers verse kreeft en enorme baracuda’s.
Ik schrijf op de fijnste plaatsen: op een rots aan alle kanten uitkijkend over de oceaan, temidden van de nieuwsgierige aapjes, geleund tegen de stam van een kokospalm. Dat laatste is levensgevaarlijk want de kokosnoten zijn rijp en ik word er dan ook weggestuurd door een Mozambicaan. Gelukkig maar, anders zou er niks terechtkomen van de publikatie van Het Heksenhotel op 17 januari (onthoud die datum).
We gaan op snorkelsafari en zien talloze dolfijnen, vliegende vissen, een schildpad. Dan draai ik me om en pal voor mijn duikbril zwemt een vis zo groot als een huis. Het is een walvishaai, de grootste vis ter wereld; dit exemplaar is negen meter lang. We kijken elkaar aan, de vis en ik. Zijn bek alleen al is zo groot dat hij makkelijk onze hele familie, die daar recht voor hem spartelt als kleine kikkervisjes, in één hap kan verslinden. Dat doet hij niet, want hij eet alleen maar plankton. Toch deins ik achteruit en instinctief draai ik me om. Daar moeten Ilco en de meisjes later nog erg om lachen: “Dacht je soms dat hij bang voor je zou worden, als hij je billen zag?” Maar ik blijf de hele dag een beetje zweven. Ik heb God gezien.
Duikdiploma
Alles draait hier om de zee. Bloem en Chaia zijn de hele tijd aan het boardsurfen. Ze zijn er al heel goed in en scheuren met een noodgang door de branding. Dunya maakt iets verderop vormeloze zandkastelen, die ze, telkens als het ergens op begint te lijken, weer in elkaar stampt en zoekt gele en felroze schelpen
Ilco duikt met nog weer een ander soort vis: de “manta rays”. Dat zijn roggen van zo’n vijf meter breed. Ze zijn niet gevaarlijk en heel nieuwsgierig, dus ze zwemmen steeds over de duikers heen. Volgens Ilco is het een onvergetelijke ervaring als zo’n enorm beest, langzaam wuivend met zijn reusachtige platte lijf en glurend met zijn ene oog, over je heen zweeft. “ET en UFO tegelijk.”
Ook Bloem en Chaia krijgen hun eerste duiklessen. Bloem mag zelfs met haar vader mee de oceaan in, twaalf meter diep. Bijna een uur blijft ze beneden, alle duikers zijn enorm trots op haar en ze krijgt haar junior duikdiploma. Ik moet aan Garcia Marquez denken: het verhaal van de twee broertjes die de hele zomer spelen op het verlaten strand en duiken naar de zeebodem. Pure idylle. Alleen wordt dan, als ik me goed herinner, de gouvernante vermoord. Daar hebben wij gelukkig geen last van.
Volgende week weer popjenieuws: Shenity Mbeki.