Ik ben vijf jaar, het is het begin van de jaren zeventig. Ik heb een heel kort gesmockt jurkje aan met pofmouwtjes, en witte kniekousen. Ik loop mee in een Palmpasenoptocht van het buurtcentrum. Op mijn palmpasenstok zit een broodhaantje, ik heb nog nooit zoiets moois gezien. Als ik klaar ben met lopen, krijg ik een chocolade-ei. Mijn moeder lacht, ze heeft een nieuwe jurk aan. Het ruikt naar lente en alles staat op het punt om te beginnen.
Een half leven later val ik zomaar opeens terug in de tijd. Een andere stad, een andere Palmpasenoptocht. Trujillo, Spanje. Meisjes met gesmockte jurkjes, jongens met korte broeken en pullovers, en hun moeders op hun paasbest. Ze hebben een olijftak in de hand, of een korenaar. Palmpasen. Diezelfde lichtheid als toen, diezelfde blijheid in de lucht. Zodra de optocht voorbij is, verschijnen de gedekte tafeltjes op straat en op het plein. Verse broodjes in een mandje, getinkel van glazen. Kinderstemmen.
Sevilla
De tijdmachine draait door en brengt ons naar Sevilla, einde van de Middeleeuwen.
Door de smalle wirwar van straatjes, pleinen en met mozaïeken versierde patio’s schuifelt een eindeloze processie voorbij. Treurige trompetten, grimmige trommels. En duizenden en nog eens duizenden mannen, in lange zwarte pijen en op blote voeten. Hun gezichten zijn onherkenbaar, verborgen in grote zwarte kappen. ‘Dooddoeners’, volgens Bloem en Chaia. ‘Ku Klux Clan’, kunnen Ilco en ik toch niet nalaten te denken. Op hun rug dragen ze grote kruisen, net als Jezus toen hij zijn einde tegemoet ging. Touw om hun middel, bedwelmende dampen van wierook. Dit is het Lijden, al eeuwen gekoesterd en uitvergroot.
Na een tijdje komt Jezus zelf. Een prachtige praalwagen, glinsterend goud en versierd met verse bloemen. Daar torent het glanzende beeld tegen de achtergrond van de kathedraal en het oude Moorse paleis. ‘Senor!’ Omstanders staken hun gesprekken, kinderen werpen kushandjes, oude dames slaan een kruis.
Dit is de Semana Santa, de Heilige Week. Van de Middeleeuwen tot nu, dit is Pasen in Spanje.
Ik ben vijf jaar, het is het begin van de jaren zeventig. Ik heb een heel kort gesmockt jurkje aan met pofmouwtjes, en witte kniekousen. Ik loop mee in een Palmpasenoptocht van het buurtcentrum. Op mijn palmpasenstok zit een broodhaantje, ik heb nog nooit zoiets moois gezien. Als ik klaar ben met lopen, krijg ik een chocolade-ei. Mijn moeder lacht, ze heeft een nieuwe jurk aan. Het ruikt naar lente en alles staat op het punt om te beginnen.
Een half leven later val ik zomaar opeens terug in de tijd. Een andere stad, een andere Palmpasenoptocht. Trujillo, Spanje. Meisjes met gesmockte jurkjes, jongens met korte broeken en pullovers, en hun moeders op hun paasbest. Ze hebben een olijftak in de hand, of een korenaar. Palmpasen. Diezelfde lichtheid als toen, diezelfde blijheid in de lucht. Zodra de optocht voorbij is, verschijnen de gedekte tafeltjes op straat en op het plein. Verse broodjes in een mandje, getinkel van glazen. Kinderstemmen.
Bloesem
Een ander meisje van vijf, deze keer is het Dunya. Ze heeft geen smockjurkje aan, maar een spijkerbroekje.
Toch staat ze net als de andere kindjes met haar hand opgeheven langs de optocht om snoepjes te bedelen.
‘Caramelos, caramelos?’
Haar ogen glanzen. Bloem en Chaia staan er ‘toevallig’ naast.
En het is weer lente – of is het dat nog steeds? De rokken van de grote zussen waaien om hun blote benen, de zon tovert sproetjes op hun neuzen. En overal ruik je de bloesem.
Vrolijk Pasen!
(meer mooie foto's van Semana Santa via 'meer foto's)