Rio de Janeiro, de wonderstad.
Bezat ik een tijdmachine of een zwaarbeladen creditcard dan was ik nu daar. Want het is weer carnaval en er is geen stad, geen feest, geen drug zo geweldig als juist dat: Rio tijdens carnaval. Het boek dat ik erover schreef ‘De heks van de samba’ is net weer naar de uitgever dus zelfs dat moet ik nu missen. Vanaf de berg duik ik in mijn herinneringen en spin ze uit. ‘Mam, je loopt de hele tijd te lachen,’ zei Bloem vorig jaar tegen me. Toen waren we daar, inderdaad, en Bloems opmerking is des te interessanter omdat ik zo iemand ben tegen wie bouwvakkers altijd roepen ‘Mens, wat kijk je chagrijnig!’ Ah, Rio…
Maar gelukkig hebben we ook carnaval in Montefrio!
Romeinse Godinnen
Het heeft iets spannends, dat carnaval hier, iets dat Brabant volgens mij geheel ontbeert: een zweem van verbod. Want onder Franco mocht carnavalvieren niet, veel te uitbundig. Maar in Andalucia vierden ze het stiekem toch en dat merk je nu ook weer: al schreeuwen de verschrompelde olijven om redding (‘pluk me dan’ – net als de appeltjes van Vrouw Holle), op carnaval gaan de boeren toch dansen. In een tent, in kostuums van de feestwinkel.
Zo verheugt Bloem zich er al weken op dat ze met een groepje Spaanse vriendinnen ‘Romeinse godinnen’ zijn. De kostuums zijn besteld en opgehaald. Meteen na het plukken komen ze bij elkaar en na het feest blijven ze allemaal bij elkaar slapen – en dat terwijl logeerpartijtjes hier bepaald niet gewoon zijn.
En ik? Ik blijf denk ik lekker op de berg. Want ik in zo’n partytent, gekleed als buikdanseres… ik zie het niet echt voor me. Dan blijf ik toch liever de buitenstaander die ik maar al te vaak ben. Behalve in Rio dan.