Een keer waren we verdwaald in de woestijn en het werd nacht.
Toen was er iemand met een zaklantaarn die ons van kilometers ver naar zijn huis loodste. En daar stond al een kruik water voor ons klaar; water in de woestijn – het allerkostbaarste.
Het gebeurde ook vaak dat we midden op het dorpsplein onze daktent uitklapten. Ilco zei wel eens: ‘Dat zou je in Nederland niet moeten doen: neerstrijken op de Grote Markt, een vuur maken, je eten koken en daar dan gaan slapen. Ze zouden meteen de politie bellen.’ Maar wij aten soep met de dorpsoudste.
Er was de Italiaanse boer die ons een ontbijt kwam brengen toen we op zijn land kampeerden, de Turkse familie die naast ons de barbecue uitklapte en ons overlaadde met lamskoteletjes, de berber die vijf kilometer over de berg klom met een zilveren theepot om ons te wekken met muntthee, de plotselinge Nederlanders in het oerwoud die de hele dag op onze kinderen pasten terwijl Ilco en ik zochten naar gorillas, de Jordanese vrouw die Dunya een kostbaar amulet schonk… en zo kan ik nog wel even doorgaan.
Onderbroekenwasjes
‘Zo gastvrij willen wij ook zijn,’ zeiden Ilco en ik toen we terugkwamen en we kochten een huis met extra veel bedden. En het werkt! Nu stroomt ons huis vol en ook onze tafel. De flessen wijn zijn niet aan te slepen, in mijn oven staat steeds weer een nieuwe taart, het lijkt wel kerstfeest bij Astrid Lindgren.
Natuurlijk, als straks deze maand is afgelopen ben ik heus wel blij dat de rust hier weerkeert, dat ik weer kan schrijven en niet met al die boodschappen hoef te sjouwen en steeds die onderbroekwasjes van iedereen hoef te doen. Maar nu ben ik vooral ook blij dat het werkt, en dat ons huis leeft. Dus Maike, Nanneke, Maria, Alexander, Anne, Blume, Annat, Linde, Jacqueline, Joep, Lara, Rijk, opa Snor en Anne: dank jullie wel dat je de weg naar onze berg hebt gevonden!