(Cádiz, km 4530)
Sevilla 1:
In het stierenvechtersstadion hangen de afgehakte koppen van de allermoedigste stieren als trofee aan de wand. Eentje van hen is een koe. Toen de beroemde stierenvechter Mateo in deze arena werd gedood in een verpletterende laatste omhelzing die zowel aan toreador als stier het leven kostte, gingen de wanhopige vrienden van Mateo op zoek naar de moeder van deze superstier – die ze vervolgens doodden opdat zij nooit meer zo een zoon zou krijgen.
Chaia: “Dood? DOOD? Dus die stieren worden elke keer dood gemaakt?”
Bloem: “Die stier daar kijkt echt heel erg geschrokken.”
Chaia: “Wat een rotplek. Ik moet er bijna van huilen.”
Sevilla 2:
Bloem: “Papa, mag ik ook zulke flamencoschoenen?”
Chaia: “Ik hoef vier maanden geen zakgeld als ik zo’n jurk krijg.”
Ilco: “Anna, wil jij niet zo’n omslagdoek?”
Sevilla 3:
Een stad om verliefd in te zijn. Avonden zonder einde. Tapas eten in bars waar de hammen aan het plafond hangen en de rioja hoog opgetast staat langs de muren. In andere bars dansen de jonge flamencodansers, net afgestudeerd aan de flamencoschool, toch al heel doorleefd en gevoelvol de sterren van de hemel. De straten en pleinen van de oude stad zoemen tot diep in de nacht van alle mensen. Studenten, kinderen, dametjes die net van de kerk komen of er net naar toe gaan (zelfs de kerken blijven hier de hele nacht open, lijkt wel), collega’s, geliefden – zowel oude geliefden als zij die het deze avond zullen worden.
Alhambra
Sevilla, zegt de reisgids, is een gevaarlijke stad. Laat vooral niks van waarde in de auto achter. We parkeren onze Landrover, volgestouwd met ons hele hebben en houwen, op een plein middenin de stad. Als we hem de volgende dag komen ophalen, worden we begroet door een oud mannetje in uniform. Hij heeft overdag op de auto gepast en meldt ons dat alles veilig is. “Maar ja,” voegt hij eraan toe, “dat lukt je niet in Cadiz. Pas op, dat is een gevaarlijke stad.” En in Cadiz worden we natuurlijk gewaarschuwd voor Tarifa, de volgende grote stad naar het zuiden toe.
Ondertussen kruipt er steeds meer Afrika in beeld. In Granada is het Alhambra, zo ongeveer het mooiste, sereenste paleis dat je je kunt voorstellen. Bloemen, fonteinen, patios met de meest elegante mozaieken van kleurige tegeltjes. Het is niet bombastisch, het is niet truttig en het is er, ondanks de vele toeristen, rustig en prettig. De sultan of de kalief die hier woonde, was vast een wijs man.
Korte rokjes
Na Sevilla zien we de eerste andere 4wheeldrives op de weg. Er wordt getoeterd, gegroet. We zijn nu heel dicht bij Tarifa waar de boot naar Marokko vertrekt. Er staan al Arabische tekens op de borden.
“Gaan jullie naar Afrika?” vragen de overwinteraars bezorgd. “En dat met kleine kinderen?”
“Pas maar op,” zeggen ze. En: “Jullie zijn maar dapper.”
“Ze rijden daar alleen maar in gepantserde autos met tralies voor de ramen,” weet een ander. Voor hun mobilehomes is dit het einde van de wereld.
Ilco moet lachen, maar ik voel mijn hart stiekem harder bonzen. Een nieuw werelddeel opent zich, met landen waarvan ik de taal ineens niet meer spreek en culturen die ik amper ken… nu gaat het echt beginnen.
“En het Alhambra dan?” vraagt Ilco. Maar de wijze sultan heeft voor mij nog even niks te maken met Tanger in 2007. Want dat is: geen korte rokjes meer, lappen over mijn hoofd, gehussel op de souks. Toch?
Dus trouwe lezers van dit weblog, fasten your seatbelts.
Adios en dag Europa, tot over een jaar.
PS Chaia: “Jeetje mama, wat kan jij je aanstellen!”