(Dongola, km 44803 ) De thermometer in de auto staat al dagen op zijn maximum en dat is vijftig graden. Onze kleren plakken aan ons lijf, onze huid wordt juist droog (woestijn-beautytip: de rode lippenstiften van Lancome zijn lekker vet en smelten niet zo gauw), de meisjes hebben vuurrode hoofden en drinken de ene fles water na de andere. In de auto is het iets beter dan daarbuiten, hoewel de wind die binnenkomt soms zo heet is dat je beter je raam kunt sluiten.
Vanuit Nederland bereiken ons berichten over sneeuw en hoewel we dichterbij komen, voelt dat nu als het andere eind van de wereld. Kamelen in de sneeuw. (‘Hoe zonderling’ zegt Annie MG Schmidt in mijn hoofd).
Alles is woestijn. Ik mis het Afrika van de vrouwen met blote borsten in de rivier, van de regenwouden, de meren, de bergen. Hier zijn geen loslopende giraffen of olifanten, hier hoor je ’s nachts de leeuwen niet brullen en de hyena’s niet huilen, en je hoeft ook niet bang te zijn dat de aapjes er met je spulletjes vandoor gaan.
Schorpioenen
De enige dieren in de woestijn ziet zijn kamelen en witte ezeltjes. En schorpioenen. Als we in een obscuur hotelletje slapen, zien we er ’s avonds ineens een voorbij schieten. Klein, grijs, schorpioenig. Ooit ben ik door een schorpioen gestoken en dat herinner ik me nog levendig; ik heb er zelfs een heel boek over geschreven. Ilco slaat de schorpioen dood, maar tien minuten later zien we er weer een. Razendsnel verdwijnt hij in de kamer waar de meisjes liggen te slapen. Ilco en ik kijken elkaar even aan. We dragen de slapende kinderen een voor een naar het parkeerterrein; vannacht lekker in de daktent slapen.
Twee dagen later krijgen we autopech. Iets met een naaf bij een remschijf in een differentiatieblok (wie echt geïnteresseerd is, kan van onze Landrovervriend Tije in Nederland alle details krijgen). De garage is een piepklein werkplaatsje in het zand waar niemand Engels spreekt. Daar slapen we in de openlucht, naast een omhoog getakelde auto, in afwachting van onderdelen. Rondslingerende plastic flessen, een enkel hutje, de weg een eindeloze streep. En daarachter het glooiende niks van zand, dat ’s ochtends beige gekleurd is maar midden op de dag rood. Ilco en ik maken ons een beetje zorgen. Komt het onderdeel wel? Lukt het de mannen om deze lastige klus te klaren? En als de auto eindelijk weer start (de kieren van de naaf zijn dichtgeplakt met tandpasta) en vrolijk wegrijdt, pieker ik alweer over de 700 kilometer zand die voor ons ligt – misschien moeten we wel verder op ezels…‘Iedere gedachte wordt een ding’ – om in het gedicht van Annie MG Schmidt te blijven.
Godin Chaia
Daar hebben de meisjes geen last van. Ik zie ze spelen met… ja, met wat eigenlijk? Een oude manderijn (Karel), een tak. Ze bouwen een garage van roestige blikjes, flessendoppen en zand en spelen daarin alsof hun leven ervan afhangt. Dunya kneedt in het zand: ‘Kijk, een sneeuwman.’ En Bloem en Chaia schrijven eindeloos in hun onafscheidelijke schriften: ‘Mam, we hebben een eigen Godsdienst verzonnen voor de popjes. Ze bidden in tempels en vereren de Godin Chaia.’
Verbeeldingskracht! In het kamelen-gedicht van Annie MG Schmidt, zitten allemaal tobberige mensen in een winterse tram. Maar ertussen zit een jongetje met een boek over kamelen. Hij verkeert in een andere dimensie. Hij ziet ze echt, net als die geweldige meiden van ons. Kamelen in de sneeuw.