Vijftig kinderboekenschrijvers bij elkaar, dat zie je niet zo vaak.
Elke schrijver gaat een halfjaar op een taalzwakke school ‘Schoolschrijver’ zijn.Dat is een tof baantje en in sommige gevallen een dapper baantje.
Kinderen zonder fantasie
Zo werd mij bij de eerste kennismaking op de nieuwe school verteld dat mijn klassen onmogelijk waren. De vrij uitgeputte juffen zeiden: ‘Ze kunnen niet overleggen en ook niet zacht praten, alleen maar schreeuwen. Dus praten is onder de les verboden.’ Van die klassen waarin elk leuk initiatief strandt omdat de kinderen ‘geen fantasie hebben en een grote hekel aan lezen. Niemand heeft hier een boek.’ Sinds dat gesprek kijk ik, afhankelijk van mijn stemming, bevend of juist vol adrenaline uit naar mijn eerste lessen in januari.
‘Wees kwetsbaar en persoonlijk tegen die moeilijke kinderen,’ adviseert een collega tijdens de jaarlijkse samenkomst van Schoolschrijvers. ‘Hou afstand,’ zegt juist een ander. Eerlijk zijn, maar niet teveel verwachten, zo vat ik dat maar samen. Al doe je het maar voor één kind op die hele school. Dat misschien wel iets prachtigs verzint en zichzelf verrast. Of per ongeluk in de ban raakt van een boek.
Later aan de bar valt het me weer op: wij schoolschrijvers zijn een ongeregeld zootje. Van hip tot tuttig, van nerd tot clown. Maar toch, allemaal in hetzelfde schuitje. En aandoenlijk lief. Om kinderboekenschrijver te zijn moet je altijd een beetje in Villa Kakelbont blijven wonen, denk ik. Maar dan wel met drank, en soms: veel drank.
(foto van mijn vorige schoolschrijfkinders – schatjes!)