Het meisje was goed gelukt. Ze was namelijk jong, mooi, lief, en zelfverzekerd (ze leek op mijn dochters). En ze vroeg: ‘Wanneer was u voor het laatst heel erg gelukkig?’
We voeren op het IJ, de lucht was blauw. Opvallend veel mensen stonden met hun ogen dicht in de zon. Telefoontjes even weg, we speelden vakantie. Meeuwen scheerden voorbij.
Toen was daar die vraag en die bleef trillend in de lucht hangen.
IJscoman
Je gaat zo’n meisje toch serieus antwoord geven. Ook al zagen we heus wel de map onder haar arm, wisten we dat we geld moesten gaan doneren (het was, bleek later, om stervende kinderen nog één mooie dag te geven).
Terwijl we allemaal deden of we niet luisterden naar de andere passagiers aan boord, galmden hun antwoorden over het klotsende water. ‘Toen ik weer begon met studeren,’ zei een vrouw van een jaar of veertig. Om er ongevraagd aan toe te voegen dat ze lang niet had geweten wat ze moest met haar leven.’Elke keer als ik klingel met mijn nieuwe fietsbel,’ zei een grauwig muisje. ‘Omdat het klinkt als de ijscoman.’ Ze belde en wij hoorden het ook.
‘Toen ik werd ingeloot op het Hyperion,’ zei een zorgelijk jongetje, te klein nog voor de middelbare school. ‘En nu ben ik te laat want ik moest naar de ortho.’
Een meeuw krijste en we keken allemaal even omhoog.
Wanneer was ik voor het laatst heel erg gelukkig? Beelden schoten door mijn hoofd. Een kind in haar bed met de armen om je heen. Mijn redactrice en ik die al stiekem proostten op het nieuwe boek en in elke voorbijganger een personage herkenden. Toen mijn schatje laatst ‘honey’ tegen mij zei.
Meeuwen
Toch nog plotseling bonkte de pont tegen de kade en iedereen kwam razendsnel in beweging, onttoverd. Het meisje met haar mapje had een donateur gevonden, ze spoedden zich naar een bankje om te schrijven.
Ik keek nog even naar de meeuwen in de blauwe lucht en ik dacht: nu. Of eigenlijk nu min tien seconden.
Waar meeuwen zijn, daar is de zee heel dichtbij.