Af en toe is er ineens een mooie dag.
Dan is het licht zo helder, de zee zo blauw, de houten huisjes zo’ n sprookje. Koud is het wel, ijskoud. Maar daarom ook relatief weinig toeristen, hier aan de Noordkust boven New York.
Trauma
Ik krijg Amerika niet ontkoppeld van alle filmbeelden. Jaws spelen we nog net niet na, al doet J wel iets memorabels: hij rent bij tien graden de zee in op de plek waar het eerste slachtoffer van de haai werd opgegeten. ‘Chrissy, here I come!’ Ik sta er bij op het totaal verlaten strand, telefoon en handdoek paraat. Kijken of hij nu eindelijk genezen is van dat als kind opgelopen haaientrauma.
Maar ook als we van het eiland af zijn, komt alles me zo bekend voor. Slapen in een motel langs de highway waarover ook de dochter, als ik haar een fotootje stuur zegt: ‘Wow dat zie je zo vaak in films!’ Het stadje Mystic waar het restaurantje Mystic Pizza nog steeds beroemd is – nadat Julia Roberts daar de zwoele serveerster was. Sowieso al die diners, de pubs, alle Amerikaanse serveersters met hun schortjes die je op precies dezelfde manier een geweldige dag toewensen.
Overal eten ze hier kreeft trouwens. Op broodjes, in de soep, in elke bar aan de toog, biertje erbij (bijna duurder dan de kreeft).
Ik zou het (als ik heel rijk was tenminste) nog veel langer vol kunnen houden: zo’ n filmische roadtrip met dit reismaatje. En misschien zou ik dan ook achter de filmbeelden kunnen kijken. Maar we zijn nu echt op de terugweg, mogen rijden we New York weer binnen. Als we tenminste niet de verkeerde afslag nemen en in Harlem stil komen te staan, zoals op de heenweg.
Ik: ‘Zullen we even iemand de weg gaan vragen?’
J: (klikt deuren op slot): ‘Dat lijkt me niet een heel goed plan.’
En verder weer.
Één reactie op “Ode aan de road trip (56)”
Leuk stukje, Anna. En nu maar afwachten of J straks rustig durft te zwemmen in Zandvoort aan Zee 🙂