Bretagne. Dat klinkt als ruige rotsen en kliffen, vuurtorens, wild opspattende branding, zeemannen en oesters. Ik wil er al zo lang naar toe.
Die zeeman is alvast gelukt. ‘Maak snel een foto,’ fluister ik tegen J, ‘met het echte Bretonse zeemannetje erop.’ Hij eet net een crêpe.
Tochtig en leeg
Bretagne is inderdaad ruig, maar anders dan ik dacht. Buiten het seizoen zijn de romantische vissersdorpjes tochtig en leeg, alle fancy hotels en terrassen gesloten. Gelukkig is het met J ook altijd leuk om op formica stoeltjes te zitten en cider te drinken onder een zeil waar de regen langs druipt.
Ernstiger: ook bijna alle restaurants zijn dicht, in ieder geval doordeweeks. Al twee keer stonden J en ik enthousiast voor een dichte deur – ik wilde hem feestelijk mee uit eten nemen om de beurs te vieren. Terug dus maar weer in de huurauto, naar ons boerenhuisje met stokbrood en kaasjes of confit de canard uit een pot. Ook romantisch natuurlijk.
Urenlang schrijven, het schept een prettige duidelijkheid in mijn hoofd. Ik sta er vroeg voor op, hoe moe ik ook ben, en schrijf verwoed door- tot ik het weer kwijt ben. Einde middag gaan we stukken lopen langs de kust, dan is het meestal ook eindelijk een beetje droog. Een keer belanden we in een doodeng stadje, op zoek naar een computerwinkel voor J. Alle winkels zijn dicht of lelijk, we worden achtervolgd door wezenloze zwervers die lijken op zombies, zelfs J -toch wel wat gewend- laat het woord ‘horror’ vallen.
Maar dan zijn we gelukkig zo weer bij de zee die nu dan wel niet turquoise is maar wel overal. En bij afwezigheid van toeristen en gezinnen met kinderen valt op hoeveel liefdevolle oudere stelletjes hier over de brede stranden lopen, op stevige stappers, de grijze lokken in de wind. Oude schippers en hun vrouwen, verzin ik, niet bang voor de leegte, verliefd op de zee en niets dan de zee.