‘En in pyjama natuurlijk,’ zei de bekende collega. ‘Dat schrijft het lekkerst en het best.’
Er was een soort groepsinterview met studenten, het ging over schrijfrituelen.
Met de hand
Meteen had ik een soort visioen van hoe door het hele land – in steden en dorpen en in boerderijtjes en flatgebouwen – ’s ochtends alle schrijvers zich verschansen achter hun respectievelijke computer of schrijfblok (bij hetzelfde interview zat een andere collega, die schreef al zijn boeken nog met de hand). Terwijl alle mensen met echte beroepen zich fris gedoucht en gekamd de deur uit haasten naar hun kantoren en hun collega’s op de werkvloer, blijven de schrijvers gewoon binnen om zich onder te dompelen in hun parallelle wereld. Dat doen ze dus zonder enige schroom in hun pyjama’s en nachtjaponnen, met ochtendjassen, dikke sokken en hun haren door de war en tanden ongepoetst, Grote kan koffie erbij, poes ernaast of op schoot, gordijnen dicht. Wat je ziet op het boekenbal is een schijnbeeld van de schrijver. Of nouja, op zijn best is het hoe de schrijver eruitziet als hij niet schrijft. Als hij even uit zijn hol komt.
‘Moet je dat of wil je dat,’ vroeg een slim kind, ‘schrijven in pyjama?’
‘Dat moet,’ zei de collega ernstig. ‘Als je gaat douchen, dan was je het weg.’
Ik snapte wel wat ze bedoelde. Schrijven gaat gewoon beter onder de vleugels van de nacht.