De wereld zou vergaan, er viel geen tijd te verliezen.
Dat wist ik zeker, als zestienjarige. Er zou onherroepelijk oorlog komen, bommen. Of anders wel een gruwelijk radioactief ongeluk.
Vastketenen
Dus waren er demonstraties op levensgevaarlijke plekken. Ik herinner me Steenwijk, ik geloof dat we wisten dat daar kernkoppen waren opgeslagen. Uren met de trein en dan je laten vastketenen aan de hekken. Iemand moest het doen en die iemand waren wij.
Maar wie had gedacht dat er decennia later er nog steeds zoveel dreiging zou zijn en dat we er inmiddels omheen aan het leven waren? Dat realiseerde ik toen J me meenam naar een piepklein strandje, een goedbewaard Zeeuws geheim: je kon er echte fossielen zoeken.
Het was een winderige dag op een plek die toch al super winderig was. Kiters scheerden voorbij, zo hard als ik ze nog nooit had zien gaan, net op tijd wegduikend voor enorme schepen.
J en ik banjerden over de reuzenschelpen. Ik draaide me om… en daar was hij: de kerncentrale van Borssele. Nog steeds aan het draaien, hij spuugde een kolkende stroom groenig water uit – waar de kiters vrolijk doorheen zoefden.
Ik was daar al geweest, herkende ik met een schok, in een vorig leven. Ook hier lieten we ons vastketenen, met gevaar voor straling en alles.
Ik dacht twee dingen. Ten eerste: we wisten zo zeker dat de wereld zou vergaan en hij verging niet. Hoe hoopvol. En het tweede, dat kwam vanuit mijn tenen: help, wegwezen hier!