‘En morgen ga je huilen,’ zegt J. monter. Ja, hij kent me goed inmiddels.
Morgen is vandaag, of liever gezegd vanavond als ik in het vliegtuig terug naar Nederland zit.
Verkrotte ruïnes
Het heeft iets van Afrika hier op de Peloponnesos, iets van Andalusië ook. Het rammelt aan de randen, de weg duizend keer opgelapt, mooie huisjes naast verkrotte ruïnes, een vijftig jaar verlaten zwembad op een toplocatie, strandjes zonder boulevard of hotel, zelfs geen cafeetje daar en de bus rijdt ook al niet meer, zo net buiten het seizoen. De eigenaresse van ons geweldige hotelletje is letterlijk twee dagen bezig om de fancy jacuzzi buiten voor ons op de goede temperatuur the krijgen. Als we uiteindelijk in zitten, is het eigenlijk nog steeds iets te fris en alle andere hotelgasten die langskomen kijken geamuseerd toe. Maar boven ons is de maan vol en kaatst op de bubbels. De maan van de transformatie is het, we komen er niet goed uit wat we willen transformeren.
‘Ik voel toch altijd dat thuis in Amsterdam mijn leven is,’ zegt J en dat het daarom ook prima is om weer terug te gaan nu.
Ikzelf kan alleen maar verlangend naar de zee kijken, voorbij de horizon. Het gaat nooit meer helemaal weg, ben ik bang: de reisliefde, het verlangen naar beweging, naar altijd verder. Natuurlijk, ook mijn leven is in Amsterdam, maar dat geeft zich niet zonder slag of stoot gewonnen. Waarom kan ik niet hier nog maandenlang blijven doen of het nog zomer is, met lekker toch nog blote benen, eindeloos lezen, eten, lopen, dromen en vooral altijd, altijd in dat koude bubbelbad blijven.