De juf was net even weg uit de klas toen het brandalarm ging. Keihard. De kinderen keken me vragend aan. ‘Blijf maar zitten,’ gokte ik.
Op dat moment rende er een andere juf wild voorbij door de gang: ‘Allemaal naar buiten!’ De kinderen explodeerden, holden, struikelden. Ik rende achter ze aan, om vervolgens keihard terug te rennen tegen de massa in: ik had mijn allermooiste, allerbelangrijkste brief nog in de klas liggen. Als er dan toch echt brand was, dan ging ik deze redden.
Luiers geveegd
Er was geen brand en na een eindeloos gedoe met zitten op het schoolplein tot iedereen geteld was, konden we verder: een brief liet ik ze schrijven dus, alvast voor moederdag. Ik had als voorbeeld de brief mee die mijn jongste dochter me ooit schreef op die dag: drie kantjes anekdotes, liefde, kooswoordjes en grapjes die alleen wij snapten.
Het was nog wel een uitdaging. Van mij mochten ze deze keer in een andere taal schrijven, maar wat te doen met moeders die alleen iets als Eritrees spraken en dat het kind in kwestie niet wist hoe je in Eritrees moest schrijven? Of een brief die begon met: ‘Mama, u bent de liefste moeder van de hele planeet’ en die dan gaat opsommen ‘waarvoor ik u allemaal dankbaar ben’, zoals: ‘dat u voor mij ging strijden dat wij in Nederland konden opgroeien. En dat u ons niet liet weghalen toen de kinderbescherming dat wou.’ Voor de lichtere noot was er ook een moeder die vooral werd bedankt ‘omdat u heeft mijn luier geveegd’.
In de andere klas was ik ook even alleen, zonder juf, toen een meisje vooraan onbedaarlijk begon te snikken. Ik ging bij haar zitten. ‘Het maakt niet uit wat ik schrijf, mijn moeder leest het toch niet.’ Ik kwam al met oplossingen aan, maar taal was hier niet het probleem. ‘Ik heb mijn moeder al zo vaak iets geschreven en ze leest het nooit.’ Ontroostbaar verdriet.
En een onmachtige schoolschrijver.