In Parijs was het wijd en licht, maar nu is alles weer herfst.
Als kind moest ik altijd huilen na een weekje Texel. Ik heb dat geloof ik van mijn moeder, die na elke vakantie ervaren tegen me zei: ‘Als je die eerste dagen maar doorkomt, dan gaat het daarna wel weer.’
Fladderen stuiteren
Mama, zeg ik in gedachten. Wil je mijn foto’s zien? Het zijn er 176, meer nog dan Parijs zie je drie blije vriendinnen, soms een beetje geposeerd maar meestal niet eens. Mijn moeder wil altijd de foto’s zien, alle 176, en ze lacht zo gelukkig alsof ze er zelf bij was, ze snapt dan ook precies dat er op de wereld zo ongeveer niks fijners bestaat dan tijd besteden met mensen van wie je houdt. Ze snapt ook dat ik dat op veel manieren nodig heb, mijn moeder kent me als geen ander, dus ze weet: Anna wordt blij van praten, die denkt en groeit pratend. Of schrijvend – al is dat eenzamer, waardoor ik dan bijna explodeer, ook fysiek. Nooit heeft mijn moeder me ook maar een seconde het gevoel gegeven dat het raar was dat ik als kind letterlijk zat te fladderen en te stuiteren bij het vertellen van mijn verhalen. En ook mijn vriendinnen weten dat van me, al is het nu iets meer beheerst, ze zijn er helemaal aan gewend.
Dus nu geen foto van de Seine, Rodin, of een bistro, maar van een willekeurig gesprek in de ontbijtzaal van het hotel. Ook omdat mijn vriendinnen bij deze foto zeiden: zie je hoe mooi je bent? Mijn moeder ziet dat ook, trouwens. Ik vertel haar nog even over het thuiskomen, in de nacht, in het donkere huis, met een stomme treinstoring. Ze legt haar altijdwarme hand op die van mij.
Die eerste paar dagen, zegt ze, even die eerste paar dagen door zien te komen.