In Spanje hadden we geen herfst. De olijfbomen verloren nooit hun blaadjes, in het dal was zelden wind. Lente hadden we wel, dan bloeiden alle bermbloemen, heel kort en beeldschoon. Daarna kwam de hete, dorre zomer. Die overging in een koude, soms natte winter. Het horrorseizoen was dat, als alles begon te lekken en vaak de stroom uitviel. En we ons rotsjouwden met olijfpitten om het huis warm mee te stoken.
Dus nu ben ik fan van de Nederlandse herfst geworden. Al dat gedwarrel van blaadjes, die lage zon, de soms onstuimige wind.
De jaarlijkse wandeling
Herfst is ook traditioneel het moment van de jaarlijkse herfstwandeling van mij en mijn vader. Dat doen we zeker al vijftien jaar, als het niet langer is. Vroeger gingen we dan ook ’s avonds ergens wild eten, soms bleven we zelfs overnachten. Tijdens de herfstwandeling praat ik mijn vader bij en hij mij, zo vaak zien we elkaar verder niet.
‘Dit zou wel eens het laatste jaar kunnen zijn,’ had hij mij, vrij onheilspellend, gemaild. Daarmee bedoelt hij niet dat hij bijna dood is (hij vertelde mij tijdens de wandeling dat hij en zijn vrouw op hun huwelijksdag onlangs de wens naar elkaar hadden uitgesproken om nog voor vijf jaar in ieder geval bij te tekenen, zo God het wil.) Maar waar mijn vader vroeger nog stevig doorstapte, is hij nu stram en krom. Hij viel zelfs een keer om, zomaar bij een bankje in het Amsterdamse Bos; hij was totaal niet van slag daardoor, maar ik des te meer (deja vu naar al het vallen van mijn moeder). Ik begon een pleidooi voor looprek en rollator, maar daar was mijn vader niet voor in.
Ondertussen was het bos prachtig, keuvelden we over kleine dingen en dacht ik een paar keer: kijk. Een vader en een dochter. Samen in de herfst.


