Er was eens een jongetje met een hoofd vol verhalen.
Hij had geen vader, maar wel grote voeten en een grote neus. Zelfs de leraren op school schenen dat reuze grappig te vinden. Het jongetje verstopte zich in zijn huis en speelde met zijn poppenkast. In zijn hoofd zaten alle verhalen van de wereld.
Toen hij zo groot werd dat hij de poppenkast uit groeide, ging de jongen reizen, zo veel en zo ver mogelijk. En de verhalen in zijn hoofd schreef hij op. Grote verhalen waren het, over eenzaamheid, dood, en toverkracht, maar toch kon elk kind ze begrijpen. Ook over de liefde schreef hij, vooral als die onmogelijk was. Want daar wist hij inmiddels ook alles van.
Toen gebeurde er een wonder. De verhalen sloegen in als een bom. Iedereen wilde ze lezen. Het kleine jongetje, die inmiddels een tamelijk onooglijke man was geworden, werd uitgenodigd door koningen, wijzen en zelfs beroemde toneelspelers, die allemaal in zijn poppenkast wilden komen.
Was de man nu gelukkig? Welnee. Hij had altijd kiespijn en nog steeds die grote voeten, die inmiddels vol zaten met likdoorns en pijn deden bij elke stap. En hoe beroemd hij ook was, hij stierf alleen, na een lange, pijnlijke ziekte.
Maar nu komt het echte wonder. Want de verhalen van de man dwarrelden op als damp uit de theepot en gingen gewoon verder reizen, zomaar uit zichzelf. En dat doen ze nu nog steeds.
Ik buig voor Hans Christian Andersen. Vandaag wordt hij 205 jaar.
Lees verder