In de hal van de Flesseman zit een donkere opa in een rolstoel. Hij zingt op luide toon Braziliaanse zeemansliedjes, de hele dag door.
Universum
In de wereld van Maria is hij de poortwachter, denk ik. Buiten is het universum begrensd als door een onzichtbare glazen koepel. Tot en met de Hema de ene kant op. Langs de man van de wietwinkel (‘dag lieve Maria’), het echtpaar van de sigarenwinkel (‘krantje, Maria?’), de theaterschool waar ze altijd onbeperkt mag plassen, zo lief. En natuurlijk de man van de fetisjwinkel wiens etalage Maria eindeloos en luid bewondert, met vrij diepgaande fascinatie. Op de Nieuwmarkt is er de poffertjeskraam (‘voor jou gratis Maria’), de bloemenstal (‘ze houdt zo van gipskruid’), de nagelstudio, en natuurlijk de ijswinkel, waar ze zich altijd gedraagt als een klein kind (‘weet je waar ik nu heel erg zin in heb…’) Er zijn de koffietentjes en de opwindende randen van de Wallen met hier en daar een verdwaald meisje in rood licht. Vroeger liep het universum nog door tot en met het station, maar de glazen koepel vernauwt zich langzaam maar onherroepelijk.
Moederstation
Dus snel weer naar binnen, in de veilige basis van de Flesseman, het moederstation. Langs die ene kamer waar de leuke mannelijke verpleger zit (‘ik ben een beetje verliefd op hem’) en dat meerdere keren per dag, per uur. Kletsen met de kok bij de grote zaal waar iedereen weet dat ze bij het eten een wijntje en bij de koffie twee koekjes wil. En als toetje liefst iets met yoghurt. Elegante dames zitten er in die zaal vandaag, met mooie jasjes. Ze complimenteert ze zoals alleen Maria dat kan (ontwapenend en ook schaamteloos), en dan gauw door naar haar eigen tafel met ‘alleen maar leuke mannen.’ Daarvandaan naar buiten staren, naar de Nieuwmarkt in de winter, de zomer, de herfst. Terwijl de Braziliaanse opa in zijn rolstoel zich ook inmiddels hier heeft verschanst en zingt. Liedjes van buiten en van ver, liedjes van verlangen.