We deden een stedentrip, vriend & ik.
Het was nog een sinterklaascadeautje of misschien nog voor mijn verjaardag, we wisten het niet meer zo goed. Maar J had gezegd: ‘Ik ga je Brussel laten zien.’ Dus daar gingen we.
Ziek
J was eigenlijk ziek en ikzelf had zoveel gewerkt de afgelopen tijd dat ik nog steeds iets teveel toeren draaide. Maar het weer was fantastisch en Brussel ook. Een vleugje Parijs, Madrid, iets mediterraans en kosmopolitisch. Gouden barokke gebouwen en verrukkelijke art nouveau pal naast afgebladderde muren en vervallen steegjes met hondenpoep of was het mensenoep. Toeristen, zigeunerorkestjes, bedelaars. Bier en wafels.
Ondanks zijn ziekte sleepte J mij kriskras de stad door die hij als zijn broekzak bleek te kennen. 23.000 stappen telde mijn telefoon, de blaren stonden op mijn hielen. Het was fijn, het was zonnig, het was ook veel. J is van het type: we zien wel waar we uitkomen en wat we tegenkomen onderweg. Dus kom je inderdaad van alles tegen – en soms beland je in een rare uithoek.
’s Avonds zouden we ergens gaan eten, ook voor mijn verjaardag. Ook dat deed J op de bonnefooi, het kostte nog een paar duizend stappen, maar toen zaten we toch ineens in het gedroomde restaurant in een geheim hoekje, waar de ober speciaal voor ons een tafeltje neerzette.
Toen keken we elkaar eindelijk aan, over de lamsbout en de coquilles . Dat was er met al dat geloop een beetje bij ingeschoten. Ineens zagen we weer hoe leuk we elkaar ook alweer vonden.