‘Wie ben jij en wat heb je met mijn moeder gedaan?’
Mijn dochter staat me verbijsterd aan te staren als ik het huis binnen stap, beladen met tuinaarde en plantenbakken – en zonder het avondeten waarvoor ik eigenlijk de deur uitging.
Vluchtplek
Ik haat tuinieren. Hartgrondig. Vraag het mijn vader: wij moesten vroeger thuis klusjes doen, je kon kiezen tussen het trappenhuis bijschilderen (een ongoing process) of onkruid wieden en ik koos altijd het schilderen, al scheen de zon nog zo heerlijk. Vraag het mijn ex en alle tuinen en patio’s die wij hebben gehad: nooit stak ik er een hand naar uit. ‘Sorry, ik ben goed in andere dingen.’ Ik wil geen aarde onder mijn nagels, ik wil mijn ringen niet afdoen, ik vergeet zelfs binnenshuis elke plant altijd water te geven. ‘Ik ben meer een type voor bloemen in vazen.’
Maar nu met die lockdown is het piepkleine platje bij mijn huis ineens een vluchtplek binnen handbereik, met altijd de ramen wijdopen, met uitzicht! Ik heb me er met een griezelig fanatisme op gestort. Nog steeds haat ik aarde onder mijn nagels en ik kies heus alleen maar makkelijke en tuttige planten zoals de fuchsia en de geranium. Maar die ben ik dus wel de hele tijd aan het herschikken, al babbelend en ze bijkans verdrinkend met mijn gietertje. Nu ben ik ineens weer zonnebloemen aan het opkweken (iemand gooide een zakje zaadjes door de bus).
Zou ik dan eindelijk Voltaire begrijpen? Nadat Candide over de hele wereld heeft gereisd, wordt hem gevraagd naar de zin van het leven. ‘Il faut cultiver notre jardin’. Altijd al een geweldige metafoor gevonden.
Aan de andere kant, ik begrijp mijn dochter nog beter. Dat hele tuinieren van mij heeft absoluut iets manisch.