Er valt een pak bloem op mijn hoofd.
Mensen die mij kennen zijn nu niet verbaasd. Trek hier een kastje open en je weet nooit wat eruit flikkert. En mijn huis wordt alleen maar voller met de spullen van mijn moeder en mijn oom. Mensen die mij kennen zijn ook niet verbaasd dat ik al die bloem gewoon maar een beetje halfslachtig uit mijn haar schud.
Overdrive
Ik sta ineens weer voor de klas, alsof het geen vakantie is. En alsof mijn moeder niet net is overleden.
De vrachtwagens denderen over het schoolplein en de tien kinderen van de zomerschool rennen rond met troffeeën uit de prijzenkast: er zijn te weinig inschrijvingen voor volgend schooljaar, de school wordt opgeheven.
Allemaal zijn ze moe en verward en daardoor net als ikzelf in de overdrive. Een tienjarig jongetje posteert zich voor me en zegt dramatisch: ‘Ik ben kapot. Ik heb zoveel meegemaakt dit jaar.’
‘Dat hebben we allemaal,’ zeg ik genadeloos.
‘O ja?’ zegt het jongetje. ‘Ik daag je uit. Bij mij is het altijd erger.’
We staren elkaar even aan en Goddank hoor ik de zachte stem van mijn moeder in mijn hoofd, vol compassie voor dit kind dat bij elke vorm van contact op de grond gaat liggen huilen ‘Jij wint,’ zeg ik. ‘Zal ik dan nu lekker even gaan voorlezen?’
Dat is hem ook al teveel moeite maar hij wil wel mijn haar doen. ‘U heeft krullen. En waarom is het zo wit?’
Ik grijp mijn kans en vertel het oude verhaal van de wolf buiten die probeert moeder geit te spelen door zijn poot wit te maken met meel. En zo binnen te komen bij de kleintjes.
Daarna word ik natuurlijk met enorm veel achterdocht bekeken, maar er is tenminste iets van tover in het lokaal nu.
Eenmaal thuis ben ik -alweer- te moe om mijn haar te wassen.
(dit hing bij mijn oom op de koelkast, en nu dus bij mij)