De wereld draait. Heel letterlijk.
‘Hoe symbolisch,’ zeg ik tegen mijn dokter, ‘terwijl ik me toch al zo wankel voel.’ Maar daar heeft het niks mee te maken. Gewoon een virus, een ontsteking van mijn evenwichtsorgaan.
Texel
Op Texel ben ik nu, met mijn dochters en hun vrienden. Dat is een geluk bij een ongeluk. Toen de ene vakantie niet doorging, boekte ik razendsnel een huisje dat vrij was gekomen op Texel. We zitten hier in een raar stukje Suburbia, met een hoog Truman Showgehalte. Overal dezelfde vakantiehuisjes, in nepwijken met nepsloten en allemaal dezelfde tuinstoelen. Het is een parallelle wereld die misschien niet eens bestaat en waarin ik dus ook nog steeds last heb van wat de dokter draaiduizeligheid noemt. En van rouw, maar dat is normaal natuurlijk, mijn moeder is hier overal, op haar dierbare eiland waar ze zelfs jarenlang woonde. Ik adem mijn moeder hier.
Elke ochtend sta ik op met zo’n gevoel alsof je dronken bent; als je je eraan overgeeft is het bijna prettig. En het is sowieso heel veilig en gelukkig dat de dochters hier zijn met al hun levenslust. Dat we bij de zee zijn nu het zo heet is – ook al is die zee vol hoge golven en muien. Pas op, zeg ik steeds, pas alsjeblieft op.
Ik lig op het strand en ik ben me hyperbewust van de grond onder me, het zand en de aarde. Dat de wereld maar draait en draait met een duizelingwekkende snelheid waar niemand iets aan kan doen. Vroeger had je zo’n ding op de kermis, wij noemden het ‘de kleef’. In een soort megacentrifuge werd je tegen de wand geplakt terwijl de grond onder je voeten wegzakte. Zo lig ik nu op het zand, ik kleef tegen de wereldbol aan. We draaien rond en rond, het is de circle of life, en alles gaat voorbij, te snel.
Met mijn ogen dicht draait alles nog steeds door. Ik voel het maar ik val niet. Ik kleef.
(foto van precies vier jaar geleden op Texel)