Ozewiezewozewiezewallakristallix had het ook.
De Corsicaanse banneling, met wie Asterix en Obelix naar huis varen pikt ineens een geur op: : ‘Die lichte en subtiele geur van tijm en amandelen, van vijgen en kastanjes, dat vleugje pijnboom, die hint van alsem, dat vermoeden van rozemarijn en lavendel. Dat is… CORSICA.’ Hij springt subiet overboord om zijn eiland tegemoet te zwemmen.
Onbekommerd
Ik was dus op Corsica, ergens aan het lopen in het binnenland en ik rook hetzelfde: een mix van zongestoofde struiken, kruiden, bloemen en bomen. En ineens was ik negen jaar en met mijn ouders op een natuurcamping bij een beekje waar we de hele dag in zwommen. Alsof het gisteren was. Ik wist zelfs de naam van de camping weer en toen ik het opzocht was het de Ardèche, op precies dezelfde hoogte als Corsica, eigenlijk vlakbij. Terugkijkend was het misschien wel de laatste vakantie voor mijn ouders elke zomer naar een sekte gingen in plaats van naar Frankrijk, misschien ook wel de laatste zomer dat mijn moeder onbekommerd gelukkig was. Ik voelde haar kracht en liefde overal om me heen.
En dat bleef zo, ook op de terugreis. Ik bleef maar huilen in de trein, net als dat kind van vroeger wanneer al het fijne, vrije weer voorbij was. En net als vroeger zei mijn moeder die mij het beste begreep van iedereen: ‘Je moet er even doorheen. Als je weer gewoon in het gareel komt, valt het wel weer mee, dan is het ook wel weer prima.’
De laatste dag: wakker op een boot met zicht op een Franse vuurtoren, café crème aan de haven van Toulon, uiensoep in Parijs, en toen mijn eigen huisje waar alle plantjes op mijn balkonnetje dood waren gegaan. Maar waar ook blije post was: het contract voor mijn nieuwe boek, nu al! ‘Om de zomer goed te beginnen,’ schreef de uitgever.
De volgende ochtend kocht ik brood bij de bakker, kaas op de markt en bij de bloemenman lavendel en oleander. Kijk mam, zei ik. En dat het al wel weer ging.