We zetten klapstoeltjes neer bij de urn.
Het was het idee van mijn zus: vanwege de verjaardag van onze moeder (morgen) gaan we picknicken bij het graf. Alleen is er dus geen graf. Maar wel een urnentuin.
Kabouterdorp
Toen we bij de begraafplaats aankwamen met onze stoeltjes, thermoskannen en versgebakken pompoencake regende het hard. Er was verder niemand, kennelijk werd er heel, heel even niemand begraven. De bomen waren geel en rood en onder onze voeten voelden we kastanjes en bladerprut.
Toen we aankwamen bij de vijver met daaromheen de urnen stopte de regen meteen. Hoi mam, zeiden we. We sleepten er ook nog een bankje naar toe. Hoi Roos, zeiden we ook, want die lag daarnaast. Het was zo gezellig: mijn zus en haar man, ik en J. J was nog nooit daar geweest. Ik snapte zelf ook eerst niet precies de meerwaarde van zo’n plek, maar nu zie ik het net als mijn zus: een volijk kabouterdorp, een vredig rustpunt. En een van die urnen is het huisje van mijn moeder.
We gaven mijn moeder bloemen en vertelden hoe het ging, vooral ook met de kleinkinderen. Wat vond ze dat heerlijk om te horen allemaal. En wat was ze blij om mijn zus en mij zo geliefd te zien, met die twee mannen bij ons. Dat was mijn moeder dus altijd: heel blij met ons, haar kinderen, ook al reisden we naar de andere kant van de wereld en zag ze ons (zoals bij mij) jaren veel te weinig. Dan hield ze gewoon op afstand van ons.
Die afstand is nu weer heel klein.