(Antalya, km 59565)
In de bergen van Olympos zit een monster opgesloten. Het is de gruwelijke zoon van de oergodin Gaia: half draak, half gans en half paard. Je ziet de vlammen nog van alle kanten uit de berg lekken. We lopen in het holst van de nacht met alle meisjes tussen het vuur door en gaan zitten op de hete stenen om monsterverhalen te vertellen. Bloem en Annemijne zitten dicht naast elkaar te luisteren, met grote ogen in de nacht. Ze hebben allebei een roze sjaal met spiegeltjes om en dragen elkaars jurken. Af en toe weet je niet meer wie wie is.
Auteur: Anna
Het wilde westen
(Olympos, km) 59480
Turkije is half. Half Midden Oosten, exotisch en islamitisch. En de ander helft hoort allang bij Europa. Er loopt een grens die niemand ziet door Turkije, maar die je wel onmiddellijk ervaart. Zitwc’s; dekbedden in plaats van oude dekens op de bedden; prijzen die ineens vervijfvoudigen; MacDonalds; toeristen; korte broeken, rokken, blote schouders. Dat klinkt misschien gewoon, maar de eerste paar keer dat we het zien, gaat er echt een schok door ons heen. Zo bloot! Ook op het strand zijn de volledig geklede Turkse vrouwen ineens in bikini gehuld.
De auto’s hier zijn ook schoon en keurig en ineens valt onze Landrover vreselijk op: vies, gebarsten spiegel, verroest fietsje en andere zigeunerzooi op het dak, het reservewiel vastgesnoerd met spanbanden.
Er zijn ook dieven in het westen. In het oosten en zuiden natuurlijk ook, maar wij hebben ze daar niet ontmoet. Afrika gevaarlijk? De auto was altijd open en als je ergens een tas liet liggen, kwamen ze je nog achterna rennen. Een keer zat onze auto vol apen die ons brood opaten. Maar de laatste keer dat we echt beroofd waren was in Venetie. En nu dus weer – in West Turkije.
Road movie
(Antalya, 59360)
Plotseling blijkt dat het bevolkingsregister ons heeft uitgeschreven als bewoners van Amsterdam. Mensen die zo lang op pad zijn, tellen kennelijk niet meer mee en stiekem wil ik eigenlijk ook nergens meer wonen. Telkens als we een paar dagen op een plek zijn, krijg ik de neiging om alles in de auto te gooien en verder te gaan. Hele werelden trekken aan je voorbij; van weinig dingen word ik zo blij als van de road movie die reizen heet.
Neem nu de afgelopen week. Van de grens van Iran koersen we naar het westen. Dwars door de ruige bergen waar de Koerden wonen (politiecontrole en tanks om de haverklap). En over een meer, waar een spookboot op vaart. Alles zit erop: hutten, wc’s, een bar die open is, rijen met stoeltjes, maar de enige passagiers zijn wij. De auto staat in het ruim, naast een immense goederentrein die zomaar de boot op is gereden. Met een verlaten boot door een verlaten landschap … zo moet de tocht over de Styx naar de Onderwereld voelen.
De prinsesjes en de smokkelaars
(Malatya, km 57747)
Ik droomde dat ik op de rug van een grote vogel de hele wereld over vloog. ‘Wie ben je?’ vroeg ik aan de vogel. En hij zei: ‘Ik ben je droom.’
Chaia
Op bezoek bij de Perzische prinsesjes die ons bij de Syrische grens geholpen hebben. Melina en Melisa. Onze komst veroorzaakt een explosie van tranen en opwinding. We worden volgestopt met eten en snoep, ze maken vijf bedden voor ons op in de woonkamer en hangen ons vol met hun eigen juwelen (die we later weer stiekem in de badkamer achterlaten).
Maar het huis blijkt uiteindelijk een paleis van droefenis.
Schitterende stad van God
(Isfahan, km 55547 )
Het begint al bij de grens. ‘Wat is het hier stil,’ fluisteren we, als onze paspoorten grondig maar uiterst correct worden gecheckt. ‘Je kunt op onze snelwegen een kopje thee drinken, zo goed zijn ze,’ zegt de eerste Iranier die we ontmoeten. En inderdaad, nog nooit deze reis zulke keurige driebaanswegen gezien met middenbermen en borden over autogordels (de meeste auto’s die we het laatste jaar zagen hadden of geen autogordel of veel meer mensen erin dan gordels). Isfahan zelf, ‘the beautiful city of God’ zoals op de bussen staat, heeft een metro, strak geplaveide straten, uitgelichte monumenten en betaald parkeren op de daarvoor bestemde terreinen. Er slingert nog geen propje papier, geen hondedrol in de plantsoenen. Op het grote plein (het op een na grootste ter wereld) wordt het water in de fontein elke dag ververst. Niemand berekent ons ‘per ongeluk’ teveel geld, iedereen spreekt Engels, niemand schreeuwt. Onder de prachtig uitgelichte bruggen slaapt geen enkele zwerver, er is hier sowieso geen bedelaar te zien.
Langs de lijn in Anatolie
(Erzurum, km 54747)
In afwachting van het visum voor Iran zijn we inmiddels heel Anatolie doorkruist. Het is het armste deel van Turkije en waarschijnlijk ook het rauwste. Het mooie, omstreden boek ‘Sneeuw’ van Pamuk speelt zich hier af.
Buiten de dorpen is het zeer ongerept allemaal. Bergen, beekjes, zelf vleesjes grillen. We kamperen tussen de lentebuien door en kletsen gezellig over eten: wat, waar halen we het vandaan en hoe gaan we het bereiden. We hebben nu een zilveren schaal en de maaltijden worden steeds verfijnder. Tussendoor ben ik urenlang aan het schrijven, terwijl de meisjes spelen.
Een keer slapen we bij het voormalig paleis van een pasha waar een gepensioneerde Nederlandse psychiater een campinkje heeft en zijn vriend Koerdische liedjes voor ons zingt met de banjo. Even later rijden we langs de berg waar volgens de deskundigen de ark van Noach is aangespoeld. Dus toen regende het hier nog veel meer!
Abracadabra
(Yusufeli, km 54007)
Het einde van de wereld.
Daar staan we dan, met de harde wind in ons gezicht. We zijn heel Afrika doorgetrokken, van boven naar beneden en van beneden naar boven en daarna dwars door het Midden Oosten. Maar hier, op de grens van Turkije met Armenie en Georgie, houdt alles op. De weg, om te beginnen. Voor ons ligt niets dan onherbergzame vlakte. In de lucht jagen woeste wolken en roofvogels voorbij. Af en toe bliksemt het. Verderop rijzen grimmige rotsen omhoog, met ijzige sneeuw in de richels. Waar is de woestijn die we zoveel maanden hebben doorkruist? Waar zijn de moskeeen, de markten, de mensen? Abracadabra, ‘los op als een woord’, zeggen ze in een heel oude Syrische taal. Ook de bloeiende zijderoutestad die hier ooit was, is verbrokkeld tot geraamtes van kerken en badhuizen. De kathedraal heeft nu de hemel als dak. Zelfs de zon is weg en we huiveren in onze dunne reiskleren. Bloem heeft haar pyjama aan onder haar rok. Alleen Dunya stapt vrolijk rond in haar regenjasje dat ze eindelijk eens aan kan.
Goudgeel Mesopotamie
(Erzurum, km 53427 )
Het was de eenendertigste keer dat we een grens overstaken en we hadden ons blijkbaar niet goed voorbereid. Dus toen de douanier zonder met zijn ogen te knipperen 175 dollar ‘exit tax’ vroeg, stonden wij met een lege portemonnee. In Turkije kon je immers weer pinnen…
Wat nu? De dichtstbijzijnde bank was toch wel twee dagen rijden terug het land in en ons visum verliep vandaag.
‘Maak je geen zorgen,’ zei het beeldschone Perzische prinsesje, ‘Allah maakt het altijd weer in orde.’ Ze was zelf op een soort bedevaart naar Damascus.
Maar de douanier was niet te vermurwen. Weer stond ik bijna te huilen bij de grens. En net toen wij dachten dat het nooit meer goed zou komen, fluisterde het prinsesje iets in het oor van haar vader. Hij knikte even. Corruptie? Logisch. Toeristen de dupe? Moet niet. Dus hij trok zijn portemonnee en stak Ilco tweehonderd dollar toe. Van rekeningnummers en teruggeven wilde hij niets weten. Integendeel, als we straks in Iran zijn, moesten we zeker langskomen, dan waren we hun gast.
Allah had deze keer de gedaante aangenomen van een Perzisch edelman.
Langs de zijderoute
(Aleppo, km 52227
De Middellandse Zee! Na een jaar zien we hem terug, bij Syrie. We zoeken een stil plekje om de tent uit te klappen, maar we belanden op het lokale strandje waar alle Syriers zelf in het weekend naar toe komen. Van een van de mannen huren we een appartementje aan zee met een sta-wc en heel veel bedden.
Ik ga niet naar het strand. Het water is heerlijk, het zand zacht, en de zon schijnt fel. Maar ik heb weinig zin om in spijkerbroek en met lange mouwen in de zon te gaan zitten kijken hoe de mannen lekker in zwembroek in het water plonzen. OK, hun vrouwen gaan ook, maar dan met burka’s, hoofddoek, jassen, broeken en zelfs schoenen. Dat weiger ik. Ik doe mijn badpak hier niet aan, maar ik ga ook niet in een jas zwemmen.
En uiteindelijk pakt het goed uit, want mijn uitgever heeft allemaal spannende dingen gevraagd voor volgend jaar, dus terwijl Ilco met de meiden op het strand zit, breng ik de dag door tussen alle bedden, heerlijk rustig achter de computer.
(Hama, Syrie, km 51687)
Het Midden Oosten is zo klein. Een verzameling krantennamen. Ineens zitten we dertig kilometer van Beirut. Dan is er een afslag naar Bagdad. En ondertussen ligt Israel alweer achter ons.
Toch moet ik nog wel veel aan Jeruzalem denken. Aan de mooie Rachel bijvoorbeeld, die zo graag de oude joodse tempel wilde herbouwen ‘als het vrede is’. Een hartstochtelijk meisje dat wel een vriendin van me zou kunnen zijn. Dacht ik. Totdat ik boven op die tempelberg stond en de kleine Arabische vliegeraars zag voor de gouden moskee. Een moskee, die daar voor Rachel niet mag staan. Want waar moet ze anders haar tempel herbouwen – de fundamenten liggen er pal onder. Vrede? Dat is geen vrede.
Dus net als ik me een beetje joods voel, vervliegt het weer. En een paar dagen later mag ik het al niet eens meer zeggen. ‘Nee hoor, ik ben protestant.’ Dat is in het Midden Oosten buiten Israel het meest veilige antwoord op geloofsvragen. We waren niet in Jeruzalem. En Israel heet Palestina.